Kleine Huisjes na de oorlog.
De oorlog was voorbij men kon zich weer overal vrij bewegen, de vijand was verdwenen evenals de angst en onzekerheid. Vooral in het begin een hele vreemde gewaarwording. Het distributiekantoor was opgeheven maar dat betekende niet dat alles volop verkrijgbaar was, integendeel slechts mondjesmaat kwamen de schaarse artikelen beschikbaar, dat viel echt wel even tegen, maar met de bezettingstijd nog vers in het geheugen was het wel op te brengen, bovendien ontbrak het ook nog eens aan de nodige financiële middelen. Het motto werd dan ook handen uit de mouwen, aanpakken, en geld verdienen maar dat werd een niet eenvoudige opgave er werd nieuwe start gemaakt met de ervaring en doorzettingsvermogen van voor de oorlog een nieuwe toekomst tegemoet.
Er kwam hulp van overzee de Amerikaanse minister van buitenlandse zaken George Marshall had een behoorlijke zak met geld over voor de getroffen landen in Europa ook Nederland deelde daarin mee, het zogenaamde Marsmall plan.
Toch worstelde men nogal met de foute mensen uit bezettingstijd zoals *NSB’ers (landverraders). NSKK'ers* dit waren mensen die vrijwillig of gedwongen voor de vijand werkten om de kost te verdienen, en andere sympathisanten van de vijand.
Vooral de verraders waar men tijdens de bezetting veel hinder van had ondervonden kregen het zwaar te verduren.Gelukkig werd dit probleem regionaal en ook landelijk voortvarend aangepakt zodat het nauwelijks tot escalatie kwam. Dan waren er nog de dames (moffen meiden) die hun portie voor de kiezen kregen. Ze werden van huis gehaald kaalgeschoren en op boerenwagens door de dorpen rondgereden tot schande van de familie en groot vermaak van de toeschouwers.
Deze dames waren daardoor voor hun leven getekend.
Toelichting: *NSB = Nationaal Socialistische Beweging (Nederlands)
*NSKK = Nationaal Sozialistische Kraftfahr Korps (een vooroorlogse Duitse motorclub).
Ondertussen keerden ook de jonge mannen die gedwongen in Duitsland hadden gewerkt weer terug.
De meesten waren ziek, besmet met TBC dit was met name voor hun ouders een groot probleem.
Er werd een soort van houten huisje achter hun huizen geplaatst die draaibaar was met de deuren open en zo veel moge richting de zon om het genezingsproces te bevorderen, zij verbleven hierin dag en nacht. Dit kuren in hun tentjes zoals wij die noemden, duurde soms wel een jaar.
Een neef van mij Arnold Bloem van de Feddemaweg (Zwarteweg) was een van die patiënten.
Van het vliegtuigwrak was alles zo ongeveer opgeruimd behalve een aantal banden met niet afgeschoten mitrailleurmunitie welke door een enkele knapen achterover was gedrukt en verstopt. Deze werden voor de dag gehaald om te zien of er nog mee geëxperimenteerd kon worden, aan gevaar werd niet gedacht. De kogels zaten nog op de hulzen, tien op een rij gewone kogels met een zwarte punt maar de elfde had een rode punt dat werd dus de uitdaging. Al snel rees het vermoeden dat het weleens een lichtkogel kon zijn. Om er zeker van te zijn draaiden we deze kogel van de huls en met de punt in de grond gezet er werd een beetje kruit bovenop gelegd en aan gestoken, een metershoge steekvlam was het resultaat proef geslaagd en het vermoeden bevestigd. Zo zijn er meerdere lichtkogels afgevuurd achteraf levensgevaarlijk, maar het kon nog erger. Een van de knapen Herman Bloem uit Kloosterburen nam een huls zette deze met het slaghoedje op de punt van een ijzeren hek sloeg er met zijn klomp bovenop met het gevolg dat het slaghoedje vlak boven zijn oog in zijn hoofd terecht kwam. Jaren later was het litteken nog zichtbaar. Hiermee was de maat vol, alles werd verzameld door enkele verstandige ouderen die het spul ergens hebben begraven. Het gezond verstand zegevierde. Ook hadden enkele mensen kans gezien om een paar ruitjes, gemaakt van mica en enkele centimeters dik uit het vliegtuig te slopen om er kunstvoorwerpen van te maken onder andere ringetjes welke bij de jeugd zeer in trek waren.
Het normale leven kwam weer op gang er werd volop geoogst, gedorst en het graan verhandeld in de korenbeurs in Groningen.
De groentetelers konden hun producten weer aanleveren op de veiling in de stad. De land aanwenningswerken op het wad werden weer hervat. Een van de slikwerkers had ontdekt dat in de terugstroomgeulen tussen de rijsdammen veel bot voorkwam, handige kerels trokken erop uit om deze vis te vangen (prikken), zo is het botprikken ontstaan, de vangst vond in de dorpen gretig aftrek.
Het struinen op het wad werd voor de jongeren een nieuwe uitdaging. We vonden er een onderdeel van “jawel“ een vliegtuig we herkenden het als een drijver van een watervliegtuig. Het had de vorm van een klomp. We hebben vele keren deze klomp bezocht.
Naar later bleek werd dit een voorloper van het wadlopen.
Een enerverende tijd om mee te maken en op deze manier aan de geschiedenis van LUTJE HOESKES toe te voegen!
Met dank aan Siegfried Voost (86) maart 2020